Bij het begin van de 13de eeuw zetelde in Mol al zeker een plaatselijke schepenbank. Dit wijst op een zelfstandige burgerlijke macht. De schepenen zetelden in Mol en spraken vooral recht op lager niveau. Tegelijk waren zij een soort notarissen. Als zegel werd de Molse Sint-Pieter gebruikt. Sint-Pieter is in het hertogdom Brabant de patroon van vele oude kerken en grote nederzettingen, en wijst op een hoge ouderdom. Pas in de 13de eeuw kwam Desel kerkelijk los van Mol.
De oudst gekende geschreven schepenakte gaat over een grensgeschil tussen Hulsen en Meerhout. Van de 7 schepenen die de voogdij bestuurden kwamen er drie uit Mol, twee uit Balen en één uit Dessel en één uit Hulsen. De schepenen dienden bij beurtrol. Daarnaast weten de inwoners allerlei rechten te verwerven. De voornaamste waren:
In 1331 het recht om de dorpsheiden en vroenten (woest gemeenschappelijk gebied) gratis te gebruiken. Die dorpsheiden of vroenten waren eigendom van de dorpsheer, hier de hertog van Brabant. Elk gehucht had zo’n dorpsheide. Ezaart en Hessie ten zuiden van de Nete. Stokt, Feynend en Haag in de richting van de Bleken en de heide van Feynend. Achterbos had zijn gemene dorpsheide ten noorden van de Breiloop. Sluis bezat een gote dorpsheide voorbij de Meirgoren. Ginderbuiten had in het oosten zijn Buitenheide. De gemene heide van Mol-Dorp was de heide ten zuiden van de Nete, nu de Heidehuizen genoemd. In de Middeleeuwen waren de Heidehuizen een onbewoond gebied met een grote duinenrij, die in het midden van de 20st eeuw afgegraven werd.
Vooral na 1772 raakten de Heidehuizen bevolkt, als overloop vanuit Ginderbroek.
Op de dorpsheiden mochten de gehuchtinwoners, onder leiding van hun zavelmeesters, russen steken en strooisel voor de potstal, een bepaalde hoeveelheid, en een bepaald aantal stuks schapen laten weiden, brandschadden steken enzovoort. Voor de armen waren dat vaste rechten die hen een zekere onafhankelijkheid verleenden. Typerend voor de streek vroeger waren de grote strooiselhopen voor de stal. Hoe groter de strooiselhoop des te rijker de boer.
Na 1772 was de mode veranderd. De gemeente verkocht steeds meer gemeentelijke heidegronden, totdat in 1850 ook de Maat en de Achterbosheide verkocht werden. Het geld van de opbrengst werd besteed aan de bouw van een gemeenteschool aan het Rond en voor de vergroting van de kerk.
In 1377 krijgen de inwoners van de Vrijheid Mol het recht om vrij gebruik te maken van hun waterlopen en wateroppervlakten. Dit wijst op een toenemende beheersing van de waterafvoer, voor de landbouw en de bevloeiing van belang tot stroomopwaarts in Wezel.
In 1477 werd het Molse dorpsbestuur ingedeeld in zes wijken, met eigen wijkbestuurders en belastingophalers - bedezetters. Het waren: Plaats met Laar en Ginderbroek; Ezaart en Hessie; Stokt, Haag, Hostee en Feynend; Goor en Achterbos; Ginderbuiten en tenslotte Sluis.
Uit de keuren blijkt dat de meeste betwistingen gingen over procedurekwesties. Verder ging het over het gebruik van de velden, de gemene heiden en beemden, de gezondheid van de dieren, om de talrijke betwistingen over erfenissen en wezen met hun mombers of voogden niet te vergeten. De keurmeesters moesten de schoorstenen en het laken keuren. Ook aan besmettelijke ziekten werd aandacht besteed. Die besmettelijke zieken moesten in hun huizen blijven, huizen die met kentekens gemerkt werden. De pest was endemisch. Het toeslaan van de pest had ook geleid tot een uitgebreider erf- en wezenrecht in de 14de eeuw.
Over de middeleeuwse gebruiken is er veel te vinden in de keuren of het gewoonterecht, dat in de jaren 1600 gedrukt werd.
De Voogdij Mol werd bestuurd, ook op gerechtelijk gebied door 7 schepenen, bijgestaan door de secretaris. De schepenen kwamen uit de aanzienlijke families