Mol-Postel, B 22 juni 2004
Gedurende eeuwen behoorde het natuurgebied Den Diel–de Maat tot de onontgonnen woeste gronden. Midden 19e eeuw komt de grote ommekeer. Na de Belgische onafhankelijkheid wou de Staat deze gebieden rijp maken voor ontginning om ze dan te kunnen verkopen aan particulieren. In dezelfde periode werden de Kempische kanalen aangelegd. De belangrijke Maas–Schelde verbinding werd gegraven tussen 1843–1860. Dit kanaal speelde niet alleen een belangrijke rol bij het goederen transport maar het water werd ook afgetapt om de dorre heidegronden te bevloeien en zo vruchtbaar te maken. De wateringen werden aangelegd door privé-investeerders en zij lieten grote hoeveelheden stadsmest aanvoeren om de vruchtbaarheid nog te vergroten. Het hooi dat hier gewonnen werd was in die periode de brandstof voor het transportmiddel bij uitstek het paard en daarom economisch gezien enorm belangrijk. Na W.O.I verandert het uitzicht van de wateringen opnieuw. Door de opkomst van het gemotoriseerde transport raakt de paardenkracht in onbruik en begint men met de grootschalige aanplanting van populieren als productiehout.
In de arme heidebodem waren natuurlijke energiebronnen, turf en prits, aanwezig die de plaatselijke bevolking voor eigen gebruik ontgon. Deze prits, de oude benaming voor spriet, was in rijke lagen aanwezig in het gebied van de Maat en den Diel. Toen tijdens W.O.II er een brandstofschaarste ontstond, begon de gemeente Mol deze brandstof op industriële schaal te ontginnen. De spriet of ligniet werd aan de steden verkocht. De hinderlijke rookgeur nam men er blijkbaar zonder problemen bij.
Na de oorlog viel de ontginning stil. De ondiepe waterplassen werden oases waar de natuur jarenlang zijn vrije gang kon gaan. Enkele kregen later een nieuwe bestemming als gemeentelijke visvijvers, andere werden gebruikt als stortplaats maar zijn nu afgedekt en omgevormd tot heidegebied. Gelukkig wist men het uitzonderlijke landschap naar waarde te schatten en werd een groot gedeelte beschermd natuurgebied.
De sluiscomplexen zijn niet alleen interessant omwille van hun techniek maar ook omwille van de geschiedenis van de scheepvaart en al wat eromheen heeft gedraaid. Sas 3 behoort tot hetzelfde complex als sas 1 en 2. De constructie van het sas is identiek aan de sassen 1 en 2 met eveneens de hydraulische installatie anno 1933 van het merk 'Ateliers de construction Pepinster d' Ensival Acec', de machinekamer, de sluizen met hun houten geleiders of aanlegsteigers, de 19e eeuwse dienstwoning.
Opmerkelijk aan de sluiscomplexen is toch wel dat de oude sluizen daterende van tijdens de aanleg kanaal (1844-1846) en de vernieuwde sluizen van 1930 naast elkaar liggen. De vroegere dubbeltrapsluizen werden vervangen door 1 sluis met een te overbruggen hoogte van ongeveer 4,20m. De techniek tot het bedienen van de sluizen is enig in België. Dit Franse systeem wordt op geen enkel kanaal in België toegepast. Het op druk houden van de olieleidingen die dienen voor het openen en sluiten van de deuren en het water in- en uitlaten door middel van een groot met zand gevuld vat, is uniek. De machinekamer met toren die er moet voor zorgen dat deze zware ton naar omhoog wordt gestuwd, is indrukwekkend en een pareltje van industriële archeologie.
Meer informatie over wandelingen in 'Den Diel' vind je op onze deelsite toerisme, klik hier.