Mol-centrum, KB 31 juli 1936
De huidige westertoren werd gebouwd omstreeks 1500, nadat in 1494 de vorige was ingestort. De stevigheid van de muren en het gesloten karakter van het gebouw gaven de toren de functie van belfort, een beschermend toevluchtsoord in onveilige tijden. De plaatselijke gilden van St.-Barbara, St.-Joris en St.-Sebastiaan konden vanuit deze schuilplaats de inwoners beschermen tegen roversbenden of belegerende soldaten.
Op 25 april 1765 werd de toren door bliksem getroffen en brandde hij volledig uit. De binneninrichting van de toren werd vernield, onder meer het stenen ribbengewelf waarvan de aanzet zichtbaar is op de eerste verdieping van het museum. De naald die met een mooie lantaarn versierd en 140 voet hoog was, werd volledig door het vuur vernield.
De toenmalige grondheer en tiendheffer, graaf Isendoorn à Blois, was verplicht de uitgebrande toren in zijn oorspronkelijke glorie te herstellen. Hij kwam echter zijn verplichtingen niet na en gaf de toren zijn huidig voorkomen. De werken stonden onder leiding van bouwmeester Egied Culp. Het timmerwerk voor de spil werd uitgevoerd door Jan Senten van Westerlo, voor 650 gulden; het werk aan het belfort gebeurde door dezelfde timmerman en kostte 863 gulden. De bedaking werd gelegd door schaliedekker Jozef Bonniver voor een bedrag van 695 gulden.
Over het uitzicht van de torenspits voor de brand zijn er verscheidene speculaties geweest; zolang men niet kon terugvallen op een reproducerende voorstelling of een degelijke beschrijving, lag het terrein vrij voor uitgebreide fantasieën. Deze vaak fantasierijke ontwerpen werden weerlegd door de ontdekking van een tekening van Constantijn Huygens jr. Als secretaris van Willem III van Oranje vergezelde hij zijn heer tijdens diens veldtochten in de loop van de zeventiende eeuw. Hij maakte reisverslagen van deze tochten en schetste terzelfdertijd een aantal dorpen en landschappen waar men voorbijkwam.
In onze gemeente schetste hij op 17 oktober een rivierlandschap met bomen en struiken, en in de achtergrond een toren die vanaf de galmgaten tussen het groen uitpriemt. De achtzijdige spits had mogelijk bovenaan een lantaarn en was onderaan geknikt waar de steile helling overging in een vierzijdig schuin dak; van hoektorentjes was geen sprake.
P. Vos toonde aan dat het hier ging om de toren van de Sint-Pieterskerk en niet van de abdij van Postel, zoals elders werd beweerd. Volgens dezelfde auteur heeft de toren een totale hoogte gehad van 280 Molse voeten of 82,52 meter.
Op 10 juli 1856 sloeg de bliksem opnieuw in op de spil van de toren, omstreeks halftwaalf in de voormiddag. De brand werd snel geblust en de herstellingen kostten 500 BEF, de som werd betaald door de verzekeringsmaatschappij.
Op 13 juni 1863 werd het traptorentje door de bliksem getroffen. De stormklok werd geluid en de Molse bevolking stroomde toe om te blussen; hierbij zou ondermeer schaliedekker Franciscus Somers zich verdienstelijk hebben gemaakt. Burgemeester Joseph Van Eynde besliste dat er dadelijk een donderroede moest worden geplaatst, hetgeen gebeurde in 1864. De bliksemafleider zou worden vernieuwd in 1920, 1973 en in de loop van 1994.
De toren werd geklasseerd bij K.B. van 31 juli 1936; hij werd een laatste keer gerestaureerd in 1937 onder de leiding van architect Stan Leurs. Deze architect bestudeerde de toren en tekende de plannen voor het bouwen van een nieuwe torenspits. Uit het onderzoek bleek dat het toegenomen verkeer en de daarmee gepaard gaande trillingen een dergelijk project te problematisch maakten.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de toren beschoten en beschadigd; de reparaties werden uitgevoerd in 1974. De buitenzijde van de toren werd grondig gerestaureerd in 1999. Sinds 1979 is in de toren een museum voor religieuze kunst en beiaardmuziek ondergebracht.