Mol-Achterbos (privé), C331L
Jakob Smits vestigde zich hier in het voorjaar van 1888. Hij verbouwde de oude boerderij tot een ruime woning waar op de zolder zijn atelier werd ingericht. We zien nu nog in het dak de luiken waarmee hij de lichtinval kon regelen. Smits overleed hier in 1928. Het Malvinahof werd als monument beschermd in 1995.
MB 15 mei 2000, Kadasternr.: F586f
Het eerste spoor van eigenaars van dit pand wordt aangetroffen omstreeks 1562. Geert, Huibrecht en Digna Goiens verkochten toen dit huis aan Jan Verachten. Uiteindelijk erfde zijn dochter Catlijn, gehuwd met Cornelis Van Ranst, dit goed. De volgende eigenaar werd de schout en grondheerlijke meier Erasmus Van Ranst. Zijn erfgenamen verhuurden het aan hoogschout en douaneontvanger Alexander Graham. In 1684 werd het verkocht aan doeaneontvanger J.B. Verstrijden.
In 1692 kwam het toe aan de hoge Voogdijheer, de koordeken van Lier Alexander Roelants. Zijn erfgenaam Alexander Van Eynthout was genoodzaakt dit pand te verkopen aan Digna Van Limbergen. Via huwelijk kwam dit huis in bezit van dorpschirurgijn Jan Putmans. Zijn zoon chirurgijn-voogdijsecretaris Jan Putmans jr woonde er tot aan zijn dood in 1788.
Adolf Reydams vertelt dat de weduwe Putmans er altijd dineerde bij kaarslicht in de met goudleer behangen achterzaal. Verschillende epitheta zijn verbonden aan dit pand: schoutshuis, meiershuis, hoog-schoutshuis, hoog-heerlijkhuis.
Baxenshuis is een vrij recente benaming die zou verwijzen naar een bewoner Bax genaamd. Einde 19de eeuw was dit huis eigendom van de familie Krings. Alhoewel aan de binnenzijde verbouwd, is dit huis goed bewaard gebleven. De schoorsteenmantel en de buitendeur zijn voorbeelden van Mols vakmanschap. De gebroeders Sannen waren gespecialiseerd in restauratie en antieke meubels. Zij reconstrueerden deze omdat de 17de eeuwse originelen bij de verkoop van de woning verwijderd werden.
Het is een tot de 16e eeuw opklimmend breedhuis met een 18e eeuwse gevelordonnantie en later verhoogd en achteraan uitgebreid volume met bewaarde kalkwelfselplafonds en 18e eeuwse binnendeuren, die tot de 20e eeuwse inrichting in neo - Lodewijk XIV-stijl en de dito veranda-uitbouw geïnspireerd hebben.
Beschrijving
Het "Casino" maakt deel uit van de site van de glasfabriek "Compagnie Internationale pour la Fabrication Mécanique de Verre (F.M.V.)". Rond de glasfabriek, gebouwd vanaf 1923, werd een cité voor arbeiders, bedienden en lager kader gebouwd en "het park" met villa’s voor directie en hoger kader. In 1925 ontwierp architect Louis Sauvage het "casino", als “fabriekshotel” om de vele gespecialiseerde Waalse arbeidskrachten logies te verstrekken met tevens een “cercle privé” voor directie en kaderleden.
Situering
Na Wereldoorlog I ontstond de "Compagnie Internationale pour la Fabrication Mécanique de Verre (F.M.V.)" die de Amerikaanse werkwijze Libbey-Owens voor de fabricatie van glas zou uitbaten in een contractueel vastgelegd aantal nieuwe Europese vestigingen o.m. in Mol-Gompel, ideaal gelegen op het kruispunt van een kanaal en een spoorweg. Andere vestigingen kwamen er in St.-Etienne in Frankrijk, Barcelona in Spanje, Venetië in Italië, Moutier in Zwitserland en Gelsenkirchen in Duitsland. In 1920 kocht de maatschappij “Glaver” (Glaces et Verres) 73 ha bos, heide en zandbergen in Gompel-Oost, gelegen langs de kiezelweg naar Mol-Wezel en het kanaal Dessel-Kwaadmechelen. Op deze gronden kwam een fabrieksgebouw met bijhorende cité voor arbeiders, bedienden en lager kader en "het park" met villa’s voor directie en hoger kader; De namen van de nieuw aangelegde straten verwijzen naar de plaatsen van de andere Europese glasfabrieken (Barcelonalei, St.-Etiennelei, Venetiëlei, Moutierlaan) en naar de uitvinders/herwerkers van het productieprocédé (Owenslei en Colburnlei). De eerste steen van de Gompelse fabriek werd gelegd in 1921 en de productie werd gestart in 1923, aansluitend volgde in de onmiddellijke omgeving de aanleg van een woonwijk ten behoeve van het personeel. De fabriek werd reeds in 1926 aanzienlijk uitgebreid doch deels vernield in de Tweede Wereldoorlog, gevolgd door wederopbouw vanaf 1947. Door de fusie met Univerbel in 1960 ontstond “Glaverbel”. Sinds 2002 behoort de glasfabriek tot de Japanse Asahi Glass Corporation en werd ze in 2007 herdoopt tot AGC Flat Glass Europe, een modern industrieel complex met beeldbepalende inplanting van functionele gebouwen. Het administratief gebouw aan de Colburnlei vormt een tegenhanger van het casino, in de as van de Barcelonalei en behoort – op de bovenverdieping na- nog tot de oorspronkelijke gebouwen van de glasfabriek evenals het labo, een watertoren en een deel van de betonnen vergaarbakken van het vroegere kolenpark, thans in gebruik als decantatiebakken voor water.
In 1976 werd de volledige woonwijk verkocht: het onderhoud werd te duur, de verplichte wachtdienst voor ovenpersoneel werd minder rigoureus en het fenomeen van cités was verouderd. Bijna alle bewoners kochten met recht van voorkoop hun eigen woning waarna bij onderhouds- en aanpassingswerken door het individualisme de vroegere uniformiteit verdween en inherent hieraan een deel van de specifieke charme van de cité.
Het "Casino"
Bij de wijk hoorde een “Casino” opgetrokken als “fabriekshotel” om de vele gespecialiseerde Waalse arbeidskrachten logies te verstrekken met tevens een “cercle privé” voor directie en kaderleden; vrij snel was het ook het centrum voor het rijke verenigingsleven van de cité. Het imposante pand in art-decostijl werd op het kadaster ingetekend in 1926, het is gesitueerd aan de Owenslei, in de as van de Barcelonalei met gezicht op het nog bestaande oorspronkelijke kantoorgebouw van de glasfabriek in de Colburnlei. De plannen van het Casino, gedateerd 1925, werden opgemaakt door architect Louis Sauvage (cf. studie van E. Engelen).
Het fenomeen feest-, theater- en danszaal ontstond in de negentiende eeuw in het specifieke socio-economische en culturele klimaat waarin vrijetijdsbesteding niet alleen een privilege was voor de gegoede klasse maar ook toegankelijk werd voor de brede lagen van de bevolking. De naam “Casino” verwijst naar het type van het casino-kursaal dat met luxueuze theater- en feestzalen een belangrijk gebouw was in de burgerlijke ontspanningscultuur van badplaatsen en kuuroorden, het tegenwoordige equivalent van dergelijke casino’s is een “clubhouse” of “guesthouse”. Ook andere grote industriële vestigingen in de streek beschikten over een dergelijk casino: Vieille Montagne (lood en zink), Fabriek Overpelt (metaal en chemie), Olen (Union Minière) en de Limburgse mijnen. Deze casino’s dienden als ontmoetingsplaatsen in de cité en kaderden binnen de strategie van de directies om het werk in het bedrijf en de mijn aantrekkelijk te maken en om de vrije tijd van het personeel in goede banen te leiden. Tegelijkertijd vergrootte de ontplooiing van sport en cultuur het prestige van de bedrijven.
Architecturaal maakte voor danszalen in het algemeen het Romeinse basilicatype school: een centrale, ten opzichte van de zijdelingse zuilengaanderijen verzonken dansvloer, met aan de ene smalle zijde het podium en aan de andere zijde een in- en uitgang. Dit grondplan blijft min of meer aangepast –o.m. weglating van de zijdelingse zuilengalerijen omwille van de zichtbaarheid- populair tot in het midden van de twintigste eeuw. De feestzaal van het Gompelse casino met hal, theaterzaal met verdiepte vloer en podium achteraan, sluit aan bij deze bouwtraditie. Volgens C. Vanistendael zijn dans- en variétézalen die in min of meer oorspronkelijke staat behouden bleven uitermate uitzonderlijk.
Beschrijving van het casino
Extrieur
Thans (2009-2010) leegstaand, onderkelderd en symmetrisch opgetrokken pand met verhoogde begane grond en twee bouwlagen onder een complexe bedaking van mechanische pannen samengesteld uit half-mansardedaken voor de voorbouw en zadeldaken achteraan. Baksteenbouw met sterk decoratief benadrukte voorbouw en aansluitende sobere achterbouw, deels behouden schrijnwerk. In het interieur bevindt zich centraal een ruime hal met een aansluitende feestzaal onder een koepel van ijzer en glas.
Decoratief uitgewerkte voorbouw met verspringende gevellijn van zeven traveeën breed en een travee diep op een plint van breuksteen, opvallende verwerking van gekleurde baksteen en witgeschilderde muurdammen, gebruik van hardsteen voor sluitstenen, enkele omlijstingen en vensterdorpels. Benadrukte, licht uitspringende en torenvormige hoektraveeën gemarkeerd door geknikte puntgevels en geblokte hoeklisenen onder een bovenaan opengewerkt tentdak met puntvormige bekroning van zink. Voorts overvloedige, geometrische en decoratieve verwerking van gele baksteen met sterk geaccentueerde, afgelijnde dambordpatronen in de topgevels. Het gelijkvloers wordt geopend met brede, verdiepte rondboogvensters, hogerop zijn er licht getoogde vensters en in de top vensters met kleine, decoratieve roedeverdeling en dito keperboogvormige zijvensters.
Het middendeel van de voorgevel wordt gevormd door een lijstgevel met een uitgewerkte, centrale travee die hoger opgaat met een in- en uitgezwenkt topgeveltje waarin een polygonaal oeil-de-boeuf boven een zware gevelsteen met monogram FMV (Fabrication Mécanique de Verre). Voor de muuropeningen werd een gevarieerde vormgeving aangewend. De benedenverdieping wordt geopend door brede afgekante deuren in de middentraveeën, de zijtraveeën hebben gelijkvormige verdiepte muurvlakken met rechthoekige deuren onder kepervormig bovenlicht en smalle, flankerende rechthoekige vensters gevat in arduinen omlijstingen, decoratieve ijzeren tralies. De steekboogvormige vensters van de bovenverdieping hebben decoratieve, geometrische ijzeren hekjes, aan de witgeschilderde panelen op de muurdammen zijn ijzeren lichtarmen bevestigd, volgens oude foto’s oorspronkelijk met bolvormige lampen. In het overkragende dak bevinden zich rechthoekige dakkapellen onder tentdakjes met gelijkaardige bekroning als de tentdaken van de hoekrisalieten. Bakstenen bordestrap van zes treden tussen beide hoektorens.
Lange, in hoogte en breedte verspringende achterbouw met sobere bakstenen lijstgevels op gecementeerde plint en met rechthoekige muuropeningen o.m. keldervensters; complex dak met vooraan dakkapellen.
Voortuin met aan de straat resten van de vroegere afsluiting: bakstenen, beschilderde sokkels met hardstenen dekplaat en oorspronkelijk een hardstenen bolvormige bekroning, begin april 2009 alleen nog aanwezig aan de linkerzijde. Centraal gelijkaardige voetstukken met sierlijke, ijzeren lantaarns. De voor de hele wijk karakteristieke betonnen afsluitingen zijn verdwenen. De bomen en struiken in de voortuin werden gekapt in de winter van 2008-2009.
Interieur
Verwaarloosd interieur met op het gelijkvloers centraal de ruime hal en in het verlengde de feestzaal in art deco die beide volledig beschilderd werden in zwart en twee tinten roze in de periode dat hier naar verluidt een disco gevestigd was. Links en rechts liggen een traphal, zijvertrekken en aansluitende dienstlokalen; op de bovenverdiepingen bevinden zich gangen en eenvoudige rechthoekige vertrekken waar vroeger kantoren en slaapkamers ingericht waren, alle met later aangebrachte houten plafonds, het originele schrijnwerk bleef deels behouden op de derde bouwlaag, elders is het vervangen.
Op het gelijkvloers bleven in de representatieve ruimtes de bepleisterde en beschilderde plafonds met eenvoudig lijstwerk en dito balken bewaard, in de hal grotendeels verborgen door het beschadigde vals plafond van zwart beschilderde gyproc (?). Ook de glazen koepel boven de feestzaal was tot voor kort verborgen achter een dergelijk plafond. Rechthoekige binnendeuren en doorgangen in de hal en de zaal in schouderboogvormige omlijstingen. De rechthoekige hal wordt door pijlers met decoratieve rechthoekige panelen verdeeld in drie beuken, de lambrizering vertoont hetzelfde geometrische paneelwerk. Links en rechts rechthoekige deuren in schouderboogomlijsting omgeven door brede afgekante glaspartijen met rechthoekige roedeverdeling en grotendeels vernield, eveneens roze geschilderd glas. Voorts tegen de zaal aan voormalige vestiaire- /loketruimtes (?): brede steekboogvormige openingen in rechthoekige omlijsting tussen rechthoekige deuren met hoog bovenlicht. De ijzeren afsluithekken van de inkomdeuren bleven fragmentair, her en der verspreid, bewaard. Feestzaal met verdiepte (dans)vloer met behouden parket en podium omlijst door oorspronkelijk verguld bladwerk. Rechts traphal met bewaarde slingertrap, de soortgelijke trap achteraan is zwaar beschadigd (leuning losgerukt in maart 2009). Rechthoekige deur met bovenlicht gevat in een brede houten omlijstingen met flankerende vensters en bovenlicht met ruitvormig motief. De beide vertrekken in de torentraveeën behielden de parketvloer, evenals de geprofileerde houten omlijstingen van de brede vierdelige rondboogvensters. Rechts achteraan, hoger liggende voormalige keuken met behouden granitovloer.
Bron: Beschermingsdossier DA002501 (2009)
Auteurs: Steyaert, Rita
MB 15 mei 2000, Kadasternr.: F1068d en F1067e,g
Deze neo-gotische dekenij opgetrokken in 1910 n.o.v. Jules Taeymans, is als pastorie een zeer herkenbaar en stijlvol gebouw dat doelbewust vlakbij in het gezichtsveld van de kerk werd ingeplant omdat men oordeelde dat de oude pastorie in de Molenstraat te ver van de kerk verwijderd was. Originele indeling en interieur bleven vrijwel intact bewaard. Ook het neo-gotische hekwerk aan de toegangspoort en dekenijtuin maakt intrinsiek deel uit van het geheel.
Langs beide zijden van de huizen voor de onderpastoors bevinden zich twee toegangen tot de wandelweg achter de Nete die mits de nodige aanpassing en beplanting aansluit bij het cultuurpatrimonium van de Markt.
MB 15 mei 2000, Kadasternr.: F1071
Het gemeentehuis werd, naar een plan uit 1804, gebouwd in 1805 naar Frans klassiek model. De jonge gemeentelijke administratie, die de oude 'Vrijheid' verving, had een gebouw nodig, symbool van de nieuwe wetgeving. De bevolking had jarenlang de wet op de Burgerlijke Stand genegeerd; nu zag ze het zinnebeeld van de nieuwe tijd vlak voor de kerktoren verrijzen. Voortaan ging de Staat voor de Kerk.
Door de inplanting werd duidelijk gesteld dat men bij geboorte, huwelijk en overlijden eerst de officiële lekenambtenaren moest kennen. Het was een bevestiging van de 'Code Napoléon' en van de overeenkomst tussen Kerk en Staat van 1801, waarbij Napoleon de Kerk in dienst van het staatsgezag stelde. Een ander aspect was, dat het de inlijving van onze gewesten bij Frankrijk metterdaad bekrachtigde. De linkerkant van het gebouw diende tot 1935 als vredegerecht. Beneden, met een ingangsdeur vooraan de zuidkant, was in de 19e eeuw de boterwaag voor de wekelijkse dinsdagmarkt; er werd ook vlees, wol of andere koopwaar gewogen.
Officiële berichten werden 's zondags om 11 uur voor het gemeentehuis afgekondigd en aan de deur uitgehangen.
MB 15 mei 2000, Kadasternr.: F585f
Volgens de overlevering zou dit de oudste woning zijn aan de Markt. Adolf Reydams vertelt dat hier tijdens de Middeleeuwen de voogd woonde die langs de Rijpad naar de 'burcht' van de Hessie reed. De Hessie bezat inderdaad een versterking, de Mulgracht is hiervan een restant. Maar deze versterking werd door de Noormannen in 882 verwoest. Als wij ons hierop baseren dan zou de geschiedenis van het 'Steentje' aanvangen in de 9de eeuw. De naam 'Steentje' zou kunnen wijzen op het feit dat er op dat ogenblik geen ander stenen huis in de omgeving was.
Belangrijk is ook dat de Molderdijk, de oude verbindingsweg tussen de twee voogdijdorpen Balen en Mol, recht uitgeeft op het Steentje. Dit huis heeft in ieder geval een belangrijke rol gespeeld in de Molse geschiedenis. In het hertogelijk cijnsboek werd genoteerd dat het in 1572 toebehoorde aan het echtpaar Wouter Diels en Maria Michiels. De meetboeken vermelden 'het Steentje' in 1629 als eigendom van de Meerhoutse drossaard Jan Conen. Na de familie Conen werd het eigendom van de Meerhoutse familie Duchateau. In 1787 werd het verkocht aan secretaris Jan Putmans. In 1811 was het de eigendom van apotheker Jan Goris en in 1859 werd het verkocht aan burgemeester Van Eynde. De voorgevel van deze woning is gelukkig gespaard gebleven van verbouwingen en is nu één van de zeldzame getuigen van de architectuur uit het Molse verleden.
Het is een tot de 16e eeuw opklimmend breedhuis met een 18e eeuwse gevelordonnantie en later toegevoegd poorttisaliet met waardevolle 18e eeuwse rocailleversieringen in het salon verwerkt in de 20e eeuwse aanvullingen in neo-Lodewijk XIV-stijl.
Ezaart 292, Mol-Ezaart (privé), E1188E, MB 9 juli 1996
Het is een intact bewaard Kempisch langgevelhoevetje, vermoedelijk opklimmend tot 1700 en één van de weinige resterende getuigen van de vroegere agrarische bedrijvigheid in onze gemeente. Aan de straatzijde is er een woonstalhuis met woongedeelte en stal. De schuur in leem- en vakwerk, is deels versteend en ligt ten zuiden van het woonhuis. Er is achteraan een omhaagde tuin.
Het authentieke interieur bleef bewaard en behield de balkenroostering en tegelvloeren. Het hoevetje heeft een klassieke plattegrond met voordeur die rechtstreeks toegang verleent tot de centraal gelegen woonkamer met schapraai en grote open haard voorzien van een draaiarm voor de koeketel. Links van de woonkamer bevindt zich de ‘beste kamer’ met eenvoudig rookkanaal tegen de buitengevel en ertegenover de bewaarde bedstee. Achter de woonkamer ligt de moos met de toegang tot de stal en de toegang tot de kelder en opkamer, gelegen achter de beste kamer.
De driebeukige schuur in leem en vakwerk, is ten dele versteend, onder een schilddak. Het vitswerk is goed zichtbaar.
MB 15 mei 2000, Kadasternr.: F1079h, 1081M
Het behoorde tussen 1582 en 1622 toe aan Jan Smaers. In een schepenakte van 1605 lezen we dat 'het recht bezeten werd op de grote kelderkamer bij Jan Smaers'. Dit zou het bewijs kunnen zijn dat de schepenkamer op dat ogenblik gevestigd was in de Arend. In 1653 stond er op het erf een dubbelwoning. In het oostelijk deel vond de ontvanger van de Brabantse landtol onderdak en in het westelijk was in 1689 een brouwerij ondergebracht met als uithangbord 'In de dubbele arend'. In 1728 werd de westzijde verhuurd aan Guilliam Cornelis en de Gildekamer van St.-Barbara hield hier zijn teerdagen. Midden 18de eeuw kwamen de twee panden toe aan het echtpaar Daenen-Deliën die er een brouwerij en stokerij in uitbaatten. Zij vervingen het oude huis door een volledige nieuwbouw in baksteen. De meier Hendrik Jans zou hier tijdelijk resideren tot hij het klooster van de Rozenberg en het goed van Gompel aankocht. Ook de notarissen Slechten en Riquier oefenden er hun praktijk uit. Brouwer-Burgemeester Louis Swinnen kocht deze woning en baatte er samen met zijn schoonzoon Paul De Clercq de brouwerij uit. Het is een mooie burgerwoning met fraai stucwerk.
Het is een fraai gedetailleerde herenwoning uit 1912 en achterliggende brouwerijgebouwen van het midden van de 19e eeuw, getuigend van een verderzetting van de 17e eeuwse brouwactiviteit op deze plek tot in het begin van de 20e eeuw.
MB 15 mei 2000, Kadasternr.: F1091k
In 1567 woonde hier de uitgediende 75-jarige 'gezworene' smid van de Koning Geert Rombouts. Hij bediende er tussen 1553 en 1567 als pachter de Koninklijke Waag en moest er tijdens de marktdagen voor zorgen dat de verhandelde goederen van de Voogdij-inwoners werden gewogen. Het is bekend dat deze balansen opgingen in het vuur van de grote brand in 1567 waarbij verschillende huizen aan de Markt in de vlammen opgingen. Dit zal dan ook het lot geweest zijn van 'de Lelie'. Maar in 1572 is het huis heropgebouwd en behoorde het toe aan Cornelis Kenens, de meier van het laathof van Batenborg. Al in 1563 vergaderde hier de Voogdijschepenbank. Zo zou in april van dat jaar Niklaas Vos namens de grondheer van Bocholt zijn bezwaren tegen Meester van Goirle, meier van de abdij van Corbie, in de Lelie kenbaar gemaakt hebben aan de schepenen. In de 18de eeuw behoorde 'de Lelie' toe aan Frans Rosa en in de 19de eeuw aan de welgestelde familie Cools. De woning werd mogelijk omstreeks 1800 herbouwd.
Het is een tot de 16e eeuw opklimmend breedhuis met een grotendeels 19e eeuws voorkomen en interieur dat tot ons is gekomen met vroeg 20e eeuwse geveldecoratie van geglazuurde tegels, achterglasschildering en decoratief schrijnwerk.
Bij de Lelie hoorde nog een kleiner huis palende aan 'de Wildeman', waarschijnlijk is het de opvallend smalle woning (F1092) die nu ook hoort bij meubelzaak Van der Voort.
Het is een enkelhuis van rond de eeuwwisseling waarvan de bovengevel en het raamschrijnwerk behouden bleef en waarvan de planindeling en de waardevolle interieurelementen typisch zijn voor deze bouwperiode.
MB 15 mei 2000, Kadasternr.: F1093c
Ook dit is weer een pand met een respectabele geschiedenis die aanvangt omstreeks 1582 toen het behoorde aan Lijntje Lemmens en in 1622 aan Niklaas Proist. Einde 17de eeuw werd het erf verdeeld onder twee eigenaars. Het goed 'de Wildeman' betaalde aan de St.- Pieterskerk een jaarlijkse belasting van twee potten smout en men was tevens cijnsplichtig aan het laathof van Sombeek. In 1762 komt dit pand toe aan huidenvetter Peter Snoeckx. Bij het pand hoorde toen ook een brouwerij. Dochter Elisabeth erfde dit pand en dit kwam zo toe aan haar echtgenoot Jan Frans Dillen, de belangrijkste Molse lakenfabrikant. Einde 19de eeuw was het eigendom van vrederechter Jansen. Het interieur van deze woning is zeer merkwaardig en zeer goed bewaard. Zo is er een schoorsteenmantel in blauwe steen, bewaard gebleven. Hij dateert waarschijnlijk uit de 17de eeuw maar kan ouder zijn. Er is een wapenschild in gebeiteld dat echter nog niet verklaard is en dat mogelijk meer gegevens aan het licht kan brengen over de herkomst. De prachtige zolderingen, het lederbehang en de deuren met beschilderde panelen getuigen van de levenswijze van de vroegere burgerij. Nog enkele details: de deuren op de verdieping hebben nog de oude lage vorm. De koperen deurkrukken zijn dezelfde dan deze in het Rubenshuis. Dit huis is zeker één van de weinige die zoveel van hun authenticiteit bewaard hebben.
Een qua naam en oorsprong tot de 16e eeuw opklimmend breedhuis dat in 1886 in laat-classicistische stijl werd herbouwd met fraai van stucwerk en lijsten voorziene voorgevel en kroonlijst op medaillons met dropmotief en met inbegrip van de grote tuin tot aan de Nete, waarin 2 rode beuken en 1 oude linde.
MB 15 mei 2000, Kadasternr.: F1088b
De geschiedenis van het laatst genoemde huis begint reeds voor 1582. Het behoorde op dat ogenblik aan Jan Kenens. Er werd een herberg in uitgebaat en er hoorde een eigen brouwerij bij. In 1672 werd het aangekocht door Gijsbrecht Vervlassen. In 1694 werd het voor drie jaar verhuurd aan notaris Jan Van Gompel. Einde 18de eeuw werd het eigendom van de industrieel Jan Frans Dillen, gehuwd met Maria Elisabeth Snoeckx. Hij verbouwde dit huis in de huidige staat. Omstreeks 1779 was J.Fr.Dillen de belangrijkste figuur in de Molse wolnijverheid en lag zijn initiatief mede aan de basis van de heropbloei van de plaatselijke textielverwerking. Als zodanig maakt deze woning deel uit van het industrieel - archeologisch patrimonium.
In 1809 werd deze woning eigendom van dokter Hendrik Van Eynde. Begin 20ste eeuw was zij de verblijfplaats van Paula Zenke en haar zus, bekende leerlingen van Jakob Smits. Zij kozen de pasteltinten waarin de voorgevel van het huis geschilderd werd. Het huis wordt door geschiedschrijver A.Reydams als 'eigenaardig' bestempeld.
Het is een tot de 16e eeuw opklimmend breedhuis met een grotendeels 18e eeuws voorkomen met bewaard gebleven 18e eeuwse kalkwelfselplafonds, 18e eeuwse binnendeuren en een 18e eeuws schuifraam.
MB 15 mei 2000, Kadasternr.: F597r
Het is een moderne woning voor een rijke industrieel gebouwd in 1934 naar ontwerp van architect Anciaux met een zeer opmerkelijke traphal en een vernieuwende plattegrond.
Wezelhoevenweg 46, Mol-Wezel (privé), G 1323R, MB 8 juli 1996
Deze abdijhoeve werd gebouwd voor 1726 en is grotendeels in oorspronkelijke staat bewaard gebleven. Volgens Mark Laenen, voormalig conservator Bokrijk, is dit één van de waardevolste hoevegebouwen van Vlaanderen.
De ‘Nieuwe Wezelse Hoeve’ werd opgericht als pachthoeve van de abdij van Postel, even ten N. van de Molse Nete. Ze dagtekent van voor 1725 en wordt vermeld op de Ferrariskaart van 1771 – 1777; in 1729 werd ze verhuurd aan Hendrik Geboers en in 1797 openbaar verkocht. Van de oorspronkelijke 3 constructies tellende hoeve bestaat thans enkel nog de grote schuur die vermoedelijk ca. 1873 gedeeltelijk werd verbouwd tot woning en potstal en eertijds een aanbouwsel had dat dienst deed als schaapskooi. De oorspronkelijke woning en kleine schuur werden gesloopt.
Voorheen monumentale, drie - beukige schuur in leem- en vakwerk, naderhand versteend; de houten stijlen van de oude constructie bleven bewaard en zijn thans voorzien van een bepleistering van imitatiebaksteen en –voegwerk. Huidige constructie met rood bakstenen parement op gecementeerde plint, aflijnende band van gele baksteen bovenaan, oorspronkelijk onder schilddak, thans rechts afgewolfd zadeldak met in de N.O.- hoek ‘wolfsmuil’ die toegang geeft tot de huidige schuur; het geleemde vitswerk boven de rechthoekige poorten bleef bewaard.
Indrukwekkend gebinte met kromhouten en pen - en gatverbindingen. De inwendige overgang van het schuurgedeelte naar de woning wordt gevormd door de potstal met twee tegenover elkaar liggende rechthoekige poorten onder houten latei.
Het later, vermoedelijk ca. 1873, ingebracht woongedeelte heeft een toegang in de zuidelijke kopgevel die oorspronkelijk een afgewolfd dak had, doch verbouwd werd tot puntgevel.
Dubbelhuisopstand gemarkeerd door rechthoekige muuropeningen onder houten latei; rechthoekige deur in omlijsting van gesinterde baksteen. De opkamer boven een vlak overwelfde kelder ligt in de Z.W.-hoek. Woonkamer met Vlaamse haard voorzien van open oven en komfoor.
K.B. 31 juli 1936, K.B. 19 april 1955, K.B. 13 FEB 1997 (privé), KB 19 april 1955
sectie A: 51H, 51L, 52B,53B,54C,58K, 68G, 70D, 72M, 58K, 74A, 58K, 51H, 50B, 51B, 51H, 51L, 52B, 53B, 54C, 54D, 54E, 55S, 58K, 68G, 70D, 71G, 72K, 72L, 72M, 73P, 73S, 73V, 73W, 74A, 76E, 78D, 79C, 80E, 81C.
De abdij en haar omgeving vormen misschien wel het belangrijkste beschermde complex van onze gemeente. De abdij werd gesticht in 1140 als bijhuis van de abdij van Floreffe. Deze monniken bouwden hier een eerste gasthuis waarvan alleen de Romaanse kerk bewaard gebleven is. In 1621 werd Postel een zelfstandige abdij onder leiding van de humanist Rombaut Colibrant. In deze periode werd ook de beiaardtoren, de brouwerij en de slotmuur gebouwd. Met de Franse bezetting werden de abdijbezittingen aangeslagen en de paters verlieten Postel om pas in 1847 weer te keren. Het plein voor de abdij bleef echter eigendom van de familie de Broqueville tot in 1937. Gravin de Broqueville-d' Huart schonk het toen terug aan de kloostergemeenschap.
Het kloostercomplex is ommuurd en omgracht met constructies in diverse stijlen, gaande van de Romaanse kerk tot hedendaagse architectuur.
Meer informatie over de 'Abdij van Postel' vind je op www.visitmol.be.
De laat- Romaanse kerk met Rijnlandse stijlkenmerken, werd toegewijd aan St.-Nikolaas, patroon der reizigers, en is opgetrokken in tufsteen van de Eifelstreek. Een bulle van de consacrerende bisschop verwijst naar 1190 als inwijdingsjaar.
Het kloosterpand bestaande uit vier, meermaals aangepaste vleugels rondom een begraasde binnenplaats, in oorsprong opklimmend tot ca. 1630; tijdens de Franse Revolutie werden de N.- en W.- vleugel volledig gesloopt, ze werden herbouwd in 1873 met minderwaardig materiaal zodat ze in de periode 1979-1981 opnieuw moesten herbouwd worden.
De sacristie is in kern in laatgotische stijl opgetrokken omstreeks 1631 (muuranker). Renovatie met neo-Vlaamse-renaissance-inslag in de periode 1890-1926 naar ontwerp van architect Geerts. Zij is verbonden met de kerk via de Romaanse poort, de vroegere hoofdingang van de kerk.
De kapittelzaal, in kern uit de 17e of begin 18e eeuw, herbouwd in 1908 met o.m. toevoeging van trapgevel. Het interieur van de kapittelzaal is verfraaid met 20ee eeuws houtsnijwerk met neo-renaissance-elementen van beeldhouwer G. Goethijn uit Gent: abtszetel, lezenaar, eiken lambrisering en deuromlijsting. Brandglazen van 1941 met beelden van de drie geloften en het gemeenschappelijk leven, van de hand van Jan Huet.
De refter heeft een Lodewijk XV gevel opgetrokken uit wit zandsteen. Op de geveltop zien we het wapenschild van abt van den Broeck (+1744) onder een schelpmotief. Het interieur van de refter is versierd met verfijnd rococo-stucwerk van ca. 1750, mogelijk uitgevoerd door de Italiaanse gebroeders Moretti, gerestaureerd in 1989. Bijpassend meubilair van de hand van G. Goethijn, beeldhouwer-meubelmaker uit Gent.
Prelatuur en gastenkwartier door muurankers gedateerd 1713, maar begin 20e eeuw grondig aangepast met neo-renaissance-inslag. Deze vleugel bevat de hoofdingang van het klooster. Gastenkwartier en spreekkamers op de begane grond, prelatuur en conventskapel op de bovenverdieping.
Beiaardtoren in Vlaamse renaissancestijl van 1610, eertijds ook in gebruik als uitkijktoren.In 1840 voorzien van een zonnewijzer, in brons vernieuwd in 1960. Sierlijk barokke spits met open klokkenstoel, gerestaureerd in 1988. Beiaard werd uitgebreid en grondig vernieuwd in 1988 n.a.v. het 850-jarig bestaan van de abdij.
Contactcentrum en pastorie, hedendaags gastenkwartier van 1968 met logement voor 40 personen, waar zowel individuele gasten als groepen tot bezinning kunnen komen of deelnemen aan culturele activiteiten.
Brouwerij in kern van 1611, gerestaureerd in 1969. Thans in gebruik als wasserij, parochiezaal en vergaderzaal. Bewaard gebint.
Bibliotheek met toonzaal is ondergebracht in een nieuwe bakstenen vleugel van 1956-1960 met een zware bronzen ingangspoort met wapenschilden van de abten. De rijke verzameling boeken omvat o.a. 54 wiegendrukken (1470-1500) en 143 postincunabelen (1500-1543); verder 350 banden heraldiek, een uitgebreide collectie Plantindrukken en 17e eeuwse atlassen.
Voormalige 17e eeuwse paardenstallen, sedert 1960 ingericht als gasthof ‘De Beiaard’, ingehuldigd in 1962.
Voormalige tiendschuur waar de goederen van de ‘tiendbelasting’ werden opgeslagen. In kern opklimmend tot de 17e eeuw, later ook gebruikt als schaapskooi. Verbouwd tot woning.
Pestkapellen uit de 17e en 18e eeuw werden tegen de ringmuur aangebouwd. Er werden waarschijnlijk patiënten met besmettelijke ziekten verzorgd.
De oude kaasmakerij, na W.O.II werd gestart met de ambachtelijke productie van kaas voor eigen gebruik, later voor verkoop in de eigen kaaswinkel; door de toenemende vraag werd men in 1997 genoodzaakt een nieuwe kaasmakerij te bouwen. De oude gebouwen werden heringericht als opslag- en informatieruimte.
MB 15 mei 2000, Kadasternr.: F1077c
Dit pand hoorde tussen 1582 en het begin van de 17de eeuw toe aan Joris Ghijsels. Omstreeks 1629 kwam het toe aan voogdijschout Erasmus Van Ranst. Zijn dochter Maria erfde het goed en het werd door haar erfgenamen verkocht aan Quirijn Geerts. Latere eigenaars waren de lakenmaker Jan Knaeps en zijn dochter Maria-Anna die gehuwd was met ontvanger Jozef Michaux. Hun schoonzoon Willem Krings, burgemeester van Mol in 1830, baatte hier het 'Hôtel de la Campine' uit.
Hoewel de benedenverdieping sterk gewijzigd is door verbouwingen heeft dit gebouw zijn waarde omdat de gevels en het prachtige dakgebinte bewaard gebleven zijn.
Dit pand gaat in kern terug tot de 16e-17e eeuw maar werd later verbouwd. Exterieur en interieur zijn sober. Het oude dakgebinte met bijbehorende moerbalken bleef bewaard evenals twee parallelle gewelfde kelders.
KB 31 juli 1936 (gemeente)
Naast de kerk Sint Pieter en Pauwel
MB 15 mei 2000, Kadasternr.: F1087m,n,p
Oorspronkelijk stonden op deze plaats drie fraaie herenhuizen: 'de Zwaan', 'St.- Joris' en 'het Secretarishuis'. Hun geschiedenis gaat terug tot de 16de eeuw. De Zwaan was een afspanning. Einde 18de eeuw was St.-Joris een herberg waar de schepenbank haar vergaderingen hield. Het Secretarishuis droeg nooit een uithangbord maar was de 'comptoir' van vier voogdijsecretarissen: Jan Loovens, Jan Loovens jr., Otto Pieck en van Praet. De familie Loovens behoorde tot de rijkste van de voogdij. Zij telden voogdijsecretarissen, juristen en notarissen in hun familie. In 1755 werd de woning verkocht aan jonker van Praet.
In 1878 kochten de Broeders van Liefde 'de Zwaan' en 'het Secretarishuis' en openden hierin een kostschool met drie klassen en 34 leerlingen. In 1879 openden de Broeders een normaalschool met daarbij een lagere school voor de arme kinderen van de gemeente. In 1882 werden nieuwe gebouwen opgetrokken en in 1884 werd de kapel gewijd. In 1891 telde de lagere school 175 leerlingen en de kweekschool 95. In 1893 werd de school aan de Staat verkocht. Ook St.-Joris werd bijgekocht en er werd een Weldadigheidsschool in ondergebracht. De statige herenhuizen werden afgebroken en voor de hele instelling kwam de huidige gevel. Boerderij en 'prison' werden later bijgebouwd. De oprichting van de Staatsweldadigheidsschool werd geregeld door het Koninklijk Besluit van 29 januari 1894. Bij KB van 16 april 1923 kwam dan het Rijksopvoedingsgesticht tot stand.
Tijdens de oorlogsjaren, van 1943 tot midden 1945, waren de lokalen bezet door Duitse en later door Engelse militairen. Na de oorlog verbleven er een tijdlang jongere incivieken in de instelling. Na deze woelige periode werden de gebouwen opnieuw in gebruik genomen als ROG (Rijksopvoedingsgesticht).
Begin van de jaren 90 kwamen er echter een aantal lokalen vrij. In dit omvangrijke en toch wel indrukwekkende complex is momenteel de Academie voor Beeldende Kunsten en de jeugddienst ondergebracht.
Een fraai gedetailleerde voorbouw met centrale inkom en flankerende directeurswoning en aalmoezenierswoning in neo-renaissance uit 1894, met rijkelijk uitgewerkt schrijnwerk in het interieur van de directeurswoning.
MB 6 oktober 1999
De aanleg van het Kempens Kanaal beoogde in de eerste plaats de verbetering van de landbouw door middel van irrigatie, dit gaf aanleiding tot het ontstaan van de wateringen.
Einde 19e eeuw kreeg het kanaal ook economisch belang als transportweg. Op ons grondgebied zijn er vier sluizen om het hoogteverschil te overbruggen; in 1928 werden tussen Sas I (grens Mol - Lommel) en Sas II verbredingswerken uitgevoerd; de schutcapaciteit van het kanaal werd tegelijkertijd verhoogd door het bouwen van een grotere sluis naast de oudere.
Langs het kanaal liggen een aantal dienstwoningen en landhuizen die verbonden zijn met de bediening van de sassen of de ontginning van de wateringen.
MB 15 mei 2000, Kadasternr.: F1070a
Het is een goed bewaard gebleven getuige van een middeleeuws bedehuis, herbouwd in 1852 met hergebruik van oude elementen, met name de toren en de kolommen in het schip en met integratie van een waardevol, in hoofdzaak barok meubilair en kunstbezit. Het is tevens een mooi voorbeeld van vroege ‘spitsbogenneogotiek’ naar een ontwerp van de provinciale bouwmeester Eugène Gife van 1852 met behoud van oude gotische elementen.
Beschrijving
Lourdesgrot, gelegen ten noordoosten van de kerk. Grot van imitatierotsen (constructiebeton), met ingebouwde altaarnis, opgetrokken door de firma Janssens en Zonen uit Westmeerbeek en ingehuldigd in 1936, zie ook gegraveerd jaartal.
Bron: Kennes H. & Steyaert R. 2002: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Mol, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16N5, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Kennes, Hilde
Beschrijving
Zogenaamd "De Hofkens", modo "St.-Jozefshofke", ommuurde gebedsplaats toegewijd aan de patroonheilige Sint-Jozef, als dank omdat Wezel gespaard bleef tijdens de Tweede Wereldoorlog; in 1945 werd gestart met de oprichting van zeven kapellen ter ere van de zeven smarten en vreugden van Sint-Jozef. In 1950 werd naast de ingang ook een beeld van Sint-Jozef geplaatst, van de hand van beeldhouwer J. Jacobs (Mechelen).
- Van Weselo tot Wezel. Wezel en zijn geschiedenis, Mol 1998, p. 381-386
Bron: Kennes H. & Steyaert R. 2002: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Mol, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16N5, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Kennes, Hilde
Mol-centrum, KB 31 juli 1936
De huidige westertoren werd gebouwd omstreeks 1500, nadat in 1494 de vorige was ingestort. De stevigheid van de muren en het gesloten karakter van het gebouw gaven de toren de functie van belfort, een beschermend toevluchtsoord in onveilige tijden. De plaatselijke gilden van St.-Barbara, St.-Joris en St.-Sebastiaan konden vanuit deze schuilplaats de inwoners beschermen tegen roversbenden of belegerende soldaten.
Op 25 april 1765 werd de toren door bliksem getroffen en brandde hij volledig uit. De binneninrichting van de toren werd vernield, onder meer het stenen ribbengewelf waarvan de aanzet zichtbaar is op de eerste verdieping van het museum. De naald die met een mooie lantaarn versierd en 140 voet hoog was, werd volledig door het vuur vernield.
De toenmalige grondheer en tiendheffer, graaf Isendoorn à Blois, was verplicht de uitgebrande toren in zijn oorspronkelijke glorie te herstellen. Hij kwam echter zijn verplichtingen niet na en gaf de toren zijn huidig voorkomen. De werken stonden onder leiding van bouwmeester Egied Culp. Het timmerwerk voor de spil werd uitgevoerd door Jan Senten van Westerlo, voor 650 gulden; het werk aan het belfort gebeurde door dezelfde timmerman en kostte 863 gulden. De bedaking werd gelegd door schaliedekker Jozef Bonniver voor een bedrag van 695 gulden.
Over het uitzicht van de torenspits voor de brand zijn er verscheidene speculaties geweest; zolang men niet kon terugvallen op een reproducerende voorstelling of een degelijke beschrijving, lag het terrein vrij voor uitgebreide fantasieën. Deze vaak fantasierijke ontwerpen werden weerlegd door de ontdekking van een tekening van Constantijn Huygens jr. Als secretaris van Willem III van Oranje vergezelde hij zijn heer tijdens diens veldtochten in de loop van de zeventiende eeuw. Hij maakte reisverslagen van deze tochten en schetste terzelfdertijd een aantal dorpen en landschappen waar men voorbijkwam.
In onze gemeente schetste hij op 17 oktober een rivierlandschap met bomen en struiken, en in de achtergrond een toren die vanaf de galmgaten tussen het groen uitpriemt. De achtzijdige spits had mogelijk bovenaan een lantaarn en was onderaan geknikt waar de steile helling overging in een vierzijdig schuin dak; van hoektorentjes was geen sprake.
P. Vos toonde aan dat het hier ging om de toren van de Sint-Pieterskerk en niet van de abdij van Postel, zoals elders werd beweerd. Volgens dezelfde auteur heeft de toren een totale hoogte gehad van 280 Molse voeten of 82,52 meter.
Op 10 juli 1856 sloeg de bliksem opnieuw in op de spil van de toren, omstreeks halftwaalf in de voormiddag. De brand werd snel geblust en de herstellingen kostten 500 BEF, de som werd betaald door de verzekeringsmaatschappij.
Op 13 juni 1863 werd het traptorentje door de bliksem getroffen. De stormklok werd geluid en de Molse bevolking stroomde toe om te blussen; hierbij zou ondermeer schaliedekker Franciscus Somers zich verdienstelijk hebben gemaakt. Burgemeester Joseph Van Eynde besliste dat er dadelijk een donderroede moest worden geplaatst, hetgeen gebeurde in 1864. De bliksemafleider zou worden vernieuwd in 1920, 1973 en in de loop van 1994.
De toren werd geklasseerd bij K.B. van 31 juli 1936; hij werd een laatste keer gerestaureerd in 1937 onder de leiding van architect Stan Leurs. Deze architect bestudeerde de toren en tekende de plannen voor het bouwen van een nieuwe torenspits. Uit het onderzoek bleek dat het toegenomen verkeer en de daarmee gepaard gaande trillingen een dergelijk project te problematisch maakten.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de toren beschoten en beschadigd; de reparaties werden uitgevoerd in 1974. De buitenzijde van de toren werd grondig gerestaureerd in 1999. Sinds 1979 is in de toren een museum voor religieuze kunst en beiaardmuziek ondergebracht.
Mol-Ezaart, KB 10/3/1948
De kerk van St. - Pieter en Pauwel was tot vorige eeuw de enige kerk in de gemeente. Een uitzondering was de Millegemse kerk, in feite een Geelse enclave. In de gehuchten vond men alleen kapellen, die vaak kleine bedevaartsoorden waren. Zo ook de Ezaartse kapel die toegewijd is aan de H. Willibrordus en de H. Marcoen.
De H. Willibrordus is een beschermheilige tegen zenuwziekten. Zijn feestdag valt op 7 november, de mensen vieren dit met een ‘pannenkoekkermis’. In populariteit werd hij echter overtroffen door de H. Marcoen. De mensen vroegen hem om genezing van het St.-Marcoenszeer. Dit is een zwelling van de klieren onder andere een kropgezwel met een daarmee samengaande huiduitslag. Alhoewel de heilige het hele jaar door vereerd werd, vonden er toch 3 speciale begankenissen plaats namelijk op 1 mei, nu nog de befaamde Ezaart kermis, 7 juli en 2 oktober.
De kapel van Ezaart bestaat van in de middeleeuwen: in 1494 werd er al een beneficie ter ere van de patroon, de H. Willibrordus, gesticht. In 1781 werd de kapel als zeer oud bestempeld en werd de mening geopperd dat ze kort na de dood van de heilige zou zijn gebouwd. Hiervoor bestaat er echter nog geen wetenschappelijke basis.
De kapel werd door E.H. Pots, onderpastoor, vergroot in 1696. De bidplaats werd gebouwd zonder beuk of binnenpijlers en is 15m lang en 7m breed. Zij bevindt zich op een kleine ‘heuvel’, omringd met bomen. De grote lindebomen verdwenen bij de verbreding van de weg. Nog slechts 1 exemplaar overschaduwt de kapel. Het oude lengteduin, dat west en oost van de kapel vereenzelvigd wordt met het toponiem ‘de Bergen’ werd in zulke mate afgegraven dat het grondpeil van de kapel opvallend hoog boven de buurtpercelen uitsteekt.
Het is een zaalkerkje in bak- en zandsteen met een driezijdig gesloten koor en een leien dak met dakruiter. De in- en uitgezwenkte top van de westgevel en de rondboogdeur, omlijst door twee halfzuilen, worden bekroond door een driehoekig fronton. Een gelijkaardige omlijsting treft men rond de sacristiedeur aan, terwijl in de noordgevel een witstenen korfboogdeur voorkomt.
Het interieur, met versierd bepleisterd plafond, wordt verlicht door rondboogvensters. Mogelijk is een gedeelte van de constructie nog deze van de 15e of de 16e eeuwse gotische kapel die in 1696 volledig in barokke stijl werd omgebouwd. Daarvan getuigen enkele opschriften in de westgevel.
Om de onkosten van de verbouwing in 1696 te dekken, leende men 800 gulden. Het overige geld werd bijeengebracht door priesters, inwoners van Ezaart en door de familie Ooms.
Over het oude interieur van de kapel hebben we enkele gegevens. In 1733 hing er een schilderij dat de H. Willibrordus aan de voeten van de paus voorstelde en stonden er verschillende beelden onder andere van deze heilige en van de H. Marcoen. Zijn relikwieën waren aanwezig en werden bewaard in een zilveren schrijn. In 1840 werd het 17e eeuwse altaar herschilderd door de Meerhoutse fijn-schilder B. Peeters. Er bevond zich toen ook een beeld van de H. Moeder en haar zoon. Een communiebank in eikenhout scheidde het koor van de kapel. Twaalf eiken banken dienden tot zitplaats.
Tot 1798 kon de kapel ongestoord als bidplaats gebruikt worden. Op 20 januari van dat jaar werd zij door de Franse bezetter verzegeld. Later opnieuw in gebruik genomen, deed zij omstreeks 1840 dienst als lijn van de douanen. Tussen 1850-’52 was zij, tijdens de verbouwingswerken aan de St.-Pieter en Pauwelkerk, een bidplaats voor de inwoners van Ginderbroek en Borgerhout. Tussen 1919 en 1923 werd zij gebruikt als klaslokaal. 72 leerlingen bezochten dit schooltje dat meester Van Elsen leidde.
In 1926 droeg het gemeentebestuur de kapel over aan de kerkfabriek van St.-Pieter en Pauwel. Ondertussen is het gemeentebestuur eigenaar van dit monument. Sinds 1936 gebruikt men de kapel niet meer want toen werd de nieuwe Ezaartse parochiekerk ingewijd.
Op 10 maart 1948 verleende men de kapel de status van beschermd monument. In 1953 kreeg de buitenkant een grondige poetsbeurt: de ramen werden hersteld, muren ingevoegd en het dak werd vernieuwd. In 1981 bevond het interieur van de kapel zich in een erbarmelijke toestand. Een grondige restauratie werd dan hoogst noodzakelijk en is ondertussen voltooid. De kapel wordt nu gebruikt voor culturele activiteiten zoals concerten en tentoonstellingen.
Voor reservatie neem je best contact op met de vzw Vrienden van de Sint-Willibroduskapel Mol Ezaart.
Meer informatie over de St.-Willibrorduskapel vind je op www.visitmol.be.
In de bossen van Achterbos bevinden zich de '15 Kapelletjes', een uitbeelding van de vijftien staties van de Kruisweg van Jezus. Het betreft 14 gelijke kapelletjes op rij, die in 1815 werden gebouwd door pater Helsen van Geel, met medewerking van de bewoners van Achterbos. Het vijftiende kapelletje is al ouder en stamt uit de 18de eeuw. De kapelletjes bevinden zicht in een naaldbosgebied van 19 ha dat deel uitmaakt van de Kempense duinengordel. Dit gebied, dat vroeger in particuliere handen was, is tegenwoordig eigendom van de vzw Kempens Landschap. De '15 Kapelletjes' zijn altijd te bezichtigen.
St.-Jozefskerk
Neogotische kruisbasiliek omgeven door een desolate, geasfalteerde parking. Verder ten oosten ligt de pastorie, ten noordoosten een Lourdesgrot en het zogenaamde 'St.-Jozefshofke'. Het kerkhof bevond zich niet zoals gebruikelijk rondom de kerk, maar werd van bij aanvang (1918) ingericht langs de spoorlijn op het einde van de Lostraat, op een stuk grond dat ter beschikking werd gesteld door V.M. (Vieille Montagne). Tot dan werden de inwoners van Wezel begraven in Rauw, Balen of Kerkhoven (Lommel, Limburg).
Na de oprichting van de parochie Wezel (1898) die zich deels uitstrekte op Mol en deels op Balen, stelde zich het probleem waar de nieuwe kerk zou opgericht worden. Zowel de vooraanstaande advocaat L. Spanoghe-van der Gracht de Rommerswael die zijn eigen gronden ten zuiden van de St.-Jozefslaan vooropstelde, als de betrokken gemeenten en V.M., dat financieel tussenkwam, hadden hun voorkeuren. In 1901 werd een akkoord bereikt en er werd opdracht gegeven aan de provinciale architect J. Taeymans zowel voor de kerk als voor de pastorie plannen te ontwerpen. Beide zouden opgetrokken worden op gronden geschonken door V.M. Het ontwerp voor de kerk werd opgemaakt in 1903. De werken werden aangevat in mei 1905, hoewel de eerste steen het jaartal 1904 draagt, waarschijnlijk een gevolg van het 'touwtrekken' tussen Balen en Mol inzake de financiële verdeelsleutel. De voorlopige inwijding van zowel kerk als pastorie gebeurde op 25 juli 1906. Beide werden ingetekend op het kadaster in 1907. De plechtige inwijding was in 1913.
De plattegrond ontvouwt een oost-west-georiënteerde kruisbasiliek met een uitspringende, vierkante westtoren, geflankeerd door de 'doopvont' links en een zij-ingang rechts, een schip van vier traveeën, een transept van één travee met vlakke sluiting en een rechthoekig uitspringend, lager koor met vlakke sluiting, gevat tussen twee kleine zijkoren; rechthoekige sacristie ten zuiden en bergplaats ten noorden. Opgetrokken uit baksteen met verwerking van witte natuursteen voor onder meer onderbouw, leien zadel- en lessenaarsdaken.
Vierkante westtoren van drie geledingen onder geknikt tentdak; baksteen met verwerking van witte steen voor onder meer waterlijsten, muurbanden en dek- en hoekstenen; verjongende overhoekse steunberen, voorts lichtgleuven en spitsbogige galmgaten in de bovenste geleding, die afgelijnd wordt door een rij steigergaten. Westgevel geopend door een korfboogdeur in verdiepte spitsboogomlijsting met spitsboognis voor het stenen beeldje van de patroonheilige in het boogveld; hogerop spitsboogvenster. Toren aan noordzijde geflankeerd door de polygonale doopkapel, aan zuidzijde door een driekwartronde traptoren met lichtgleuven en zijportaal. Schip gemarkeerd door horizontaliserende speklagen en eenvoudige, gekoppelde spitsboogvensters. Koor en transept met gelijkaardig uitzicht.
Bepleisterd en beschilderd interieur; spitsboogarcade op natuurstenen zuilen met gestileerd kapiteel. Houten tongewelven; troggewelf in sacristie.
Mobilair. Beeldhouwkunst. Houten Onze-Lieve-Vrouwebeeld met Kind met wereldbol en scepter, 17de-18de eeuw.
Neogotisch meubilair, onder meer altaren, biechtstoelen, preekstoel en koorgestoelte, naar ontwerp van J. Taeymans van 1906; bewaarde glasramen, in het koor van G. Bary (Brussel), in de zijbeuken gesigneerd F. Crickx Bruxelles, in het linker transept gedateerd 1927.
- Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten & Landschappen, Monumenten en Landschappen, Brussel, Archief Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, Plannen.
- Kadaster Antwerpen, Mutatieregisters Mol, schetsen 1907/123.
- Provinciaal Archief Antwerpen, Kerken, plannen 20, Mol-Wezel, dossier 1.
- CLAES G. en MICHIELS J., Brandglasramen in onze Balense kerken, in Heemkundige Kring Balen, driemaandelijks tijdschrift nr. 61, december 1994, p. 10-16.
- JANSEN J., Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen, Provincie Antwerpen, Kanton Mol, Brussel-Antwerpen, 1975, p. 43-44.
- Van Weselo tot Wezel. Wezel en zijn geschiedenis, Mol, 1998, p. 237-256.
Bron: Kennes H. & Steyaert R. 2002: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Mol, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16N5, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Kennes, Hilde
Pastorie, Wezel
Beschrijving
Pastorie in neotraditionele stijl, gelegen ten noordoosten van de kerk en voorafgegaan door een heraangelegde voortuin met centrale toegangsweg en L-vormige vijver. Samen met de kerk en omgeving vormt de pastorie een intact bewaard neogotisch ensemble.
Breedhuis met dubbelhuisopstand van vier traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak (nok parallel aan de straat, leien), volgens de gedenkplaat in de rechter zijgevel van 1904 naar ontwerp van bouwmeester J. Taeymans; het ontwerp zelf is 1903 gedateerd. Samen met de kerk ingetekend op het kadaster in 1907. Verankerde bakstenen lijstgevel met horizontaliserende, beschilderde muurbanden en beperkte verwerking van gele baksteen voor de booglijsten. De neogotische reminiscenties worden geïllustreerd door de Brugse travee met witgeschilderde kruiskozijnen. Tot dakvenster verhoogde deurtravee met korfboogdeur in hoger oplopend verdiept gevelvlak met bekronende oculus en rechts een gevelnis met Sint-Jozefsbeeld. Aflijnende baksteenfries. Zijgevels met aandaken, muurvlechtingen en schouderstukken; kleine aanbouwsels. Sober uitgevoerde achtergevel oorspronkelijk met identieke ordonnantie; door latere wijzigingen aan de oorspronkelijke indeling, thans gedichte deur in de tweede travee; de gang die aanvankelijk doorliep tot achteraan werd hierbij gehalveerd.
- Kadaster Antwerpen, Mutatieregisters Mol, schetsen 1907/123.
- Provinciaal Archief Antwerpen, Pastorieën, plannen 1, Balen-Wezel, dossier 1.
Bron: Kennes H. & Steyaert R. 2002: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Mol, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16N5, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Kennes, Hilde
Keikenstraat, Mol-Ezaart, K.B. 23 juni 1960 (gemeente)
Deze molen, beschermd monument sinds 1960, werd gebouwd in 1856 door Karel Heylen uit Geel. Pas in 1913 werd de molen gecementeerd en gekalkt. De molen werd gerestaureerd in 1984-85 door molenmaker Adriaens.
Het is een bovenkruier van het type grondzeiler, een type waarvan enkel de kap naar de wind wordt verkruid. Het kruien en opzeilen gebeurt vanop de begane grond. De molen bevat drie zolders: de meelzolder waar het meel in de zakken verdwijnt, de steenzolder waar het graan gemalen wordt en de luizolder met het mechanisme voor het ophalen van zakken. De molen ligt op een natuurlijke landduin.
- Adres
- Molenhoekstraat 2 , 2400 Mol
- Tel.
- E-mailadres